Misselijke warboel van zelfbedrog

Beste lezer,

Jammer voor de steeds luider roepende ‘hosanna-fan club’ van de infant Rasmus, maar vandaag gaat het nadrukkelijk niet over hem. Het is welletjes geweest (en om iedereen gerust te stellen: Het kind stelt het goed. Het kind is blij!)

Neen, ik vertel je een verhaal waarvan het geen zin heeft het anders te vertellen dan het is, vermits het  een diep treurig verhaal is dat ik zag gebeuren, glurende door kijkgaten in de omheining.

Waar ze vandaan kwamen wist niemand, maar plots liepen ze daar rond het domein;  2 kleine hondjes, een broer en zusje leken het wel van het type hondjes dat in de tas van een mens kan zitten. De beestjes waren duidelijk kwijt maar zagen er niet uit dat ze omwille van de sport zouden weglopen.

Ze leken niet blij vrij te zijn, maar eerder ontzet en verschrikt door het leven zelf.

Het ging dus niet goed met de twee en de wereld had duidelijk weinig compassie met hen gehad, hoewel die wel degelijk op zijn plaats was geweest

Een aantal mensen stopten om te helpen het duo te vangen die paniekerig heen en weer begonnen rennen.

‘Nu komt het’ zei ik tegen Rasmus die af en toe meekeek als hij even niks anders te doen had.

Het eerste wat je in het geval van zo’n vang actie door de mensen ziet, is een belachelijke achtervolging waarbij de achternagezeten hond steeds harder loopt en de mens steeds hijgerig naklost.

Met grote hoeveelheden lekkers en netten, hoor je dan plots triomfantelijk ‘We hebben hem!’.

Slobberend scharminkel Rasmus

Beste lezer,

Ik zal spelen vrolijk te blijven tot ik mijn geduld verlies met de infant en reuzenbaby Rasmus die hier de ruimte en mijn leven heeft ingenomen, ongevraagd mind you.

De bijzonderheden omtrent zijn overdreven lichaamsbouw daar gelaten lijk ik door zijn leukigheid plots verschuldigd ook extra komiek uit de hoek te komen. Alsof iedereen verwacht dat ik me nu ook aan de lol moet gaan wijden …

De vadergestalte in mij kreunt hard als de constante aandrang van de kleine tot pretmakerij en behaagzucht stilaan hevig en schrokkerig wordt, terwijl alle jong mensen én honden hem ‘leuk’ vinden ‘schattiiiiig’ en ‘lief’.

‘Wat is er om te gillen??? Een konijn met blote billen!!’, joelt zo’n slobberige kleine dan in het rond, hetgeen blijkbaar dolkomisch is terwijl het mijn vakkundig gevangen konijn uit mijn poten weggrist. Dat kan ik hem onmogelijk vergeven.

Het kind is blij en ik ben moe!

Het eiland is veroverd

Beste lezer,

Het verzet is gestaakt.

Het gebeurde eerder deze ochtend na het arriveren van een jong (hond)kereltje – nauwelijks uit het puppy dons. Het beestje arriveerde enkele dagen geleden met een duidelijke boodschap nadrukkelijk geïnviteerd te zijn, (niet door mij!) want het kwam proper gewassen en geknipt toe met veel verwachtingen en veel bagage, als uit de lucht gevallen.

Imperatief en zonder kans op tegenspraak, zo leek wel, kwam hij hier binnen gedenderd alsof hij hier altijd had gewoond.

Nu ben ik positief ingesteld, maar wel aan de behoudende kant. Ik houd de zaken graag zoals ze zijn en sinds Nexus er niet meer is zijn mijn mens en ik een nieuw soort roedel gaan vormen. Eentje van twee welteverstaan.

Dat maakte ik het donzige mannetje al snel duidelijk, alsook dat ik hier de baas ben en dat ieder die een rol in mijn leven wil spelen mij overvloedig zal moeten overtuigen. Verder vraag ik een behoorlijk portie respect.

Ik verwachtte de gebruikelijk tegenstand maar het pupje likte mij al gauw onderdanig en zou de komende dagen veel respect tonen, zoals hoort. Ik begon aan een uitademing.

Na mijn conclusie dat hij wist wat respect was besloot ik hem te testen op moed en doorzettingsvermogen. Hij leerde mijn foerageerroutes kennen; donderde plompverloren de konijnenholen in ( ???!!) en plonsde als een hulpeloos schaap in het water. Maar hij bleek sterk en toonde erg graag te willen leren.

Hij was op vreemd terrein en dat besefte hij. Hij kon zich geen instabiliteit veroorloven en liep al gauw als een schaduw achter me aan alsof ik zijn grote broer was. Ik begon stilaan aan te nemen dat hier meer aan de hand was en dat aan deze situatie geen terug was. Zijn bagage en knuffelberen begonnen ook steeds meer het huis in te nemen.

Hij bleek groot voor een puppy, erg groot.

Dat wist hij en hij voelde diep in zich duidelijk iets machtigs. Niet in zijn buik. Niet in zijn kop. Het zat ergens in zijn borst; daar waar zijn voorpoten aansluiten. Hij bleek gezond. Zeer gezond.

Hij zou nog toenemen. Toenemen in wat? In omvang? In macht?

Een onverhoedse terugkeer in de wereld

Beste lezer,

Als connaisseur van vrouwelijk schoon, maakte ik afgelopen week een avond mee waardoor er terug enige vertrouwelijkheid ontstond tussen mij en mijn leven.

De reden hiervoor was Ratsjka, een teefje met een onevenaarbare schoonheid, én met een dédain die je enkel tegenkomt bij legendarische roedelleidsters.

Op dat eigenste moment was er niks bijzonders voor mij te beleven, enkel een aantal mensen die luisterend neerzaten. Een saaie mensen-bezigheid die om een duistere reden lijkt te bevallen.

Maar plots en als een verschijning stond Ratsjka hier dus.

Ik nam haar mee naar buiten en ze volgde mij ! en het was alsof alle lucht uit mijn lijf werd gezogen en ik als een pijl op haar af werd gekatapulteerd. Het gebeurde als een vanzelfsprekendheid waar ik terecht trots op was. Mijn mannelijke overrompeling leek haar niet van haar stuk te brengen. Ze rende enkele rondjes met me mee maar toonde al snel geen enkele interesse meer. Verveeld ging ze binnen liggen bij de mensen, waar ze door haar schoonheid ook veel bijval genoot.

Ik wist niet waar ik had. Ik loerde nu uit mijn ooghoeken naar haar en ik raakt vol van een eigenaardig gevoel van tederheid. Ik hield mijn blik in het bijzonder gevestigd op een stukje van haar hals dat wat lichter was van tint en dat, als je het heel nauwkeurig bekeek, wel lichtgevend bleek te zijn. Daar zat alles in wat die schat was.

Alles wat er in mijn kop omging, zou ook wel in de hare omgaan. Dat is iets om bedroefd over te zijn, want bij mij zijn het bijna allemaal droevige dingen. Ik begreep dat er zoveel leed in mijn uitgezongen verlangens school dat trots er wat bij zou misstaan.

(Te) wee

Beste lezer,

‘Is hij te wee?’ lijken de mensen zich af te vragen sinds Nexus’ dood, terwijl ze me schuin aankijken.

Het interesseert me niet echt. Dat niet speciaal overigens. Er is weinig wat me kan boeien, zelfs de eeuwige roem en prestaties niet, hoewel ik door vol te houden volharding heb getoond de voorbije tijd, hetgeen toch ook iets waard is.

Even voor de duidelijkheid. Ik doe niks voor mens of hond omdat het moet, of omdat het hoort of deel is van mijn takenpakket, door een mens samengesteld zonder mij te raadplegen. Werk dat ik wel moet volbrengen, gezien het weigeren niet lijkt te kunnen. Ook wel omdat ik in de verschrikkelijke positie verkeer geen kracht meer te hebben om het besluit te nemen ermee op te houden, ja zelfs in mijn verdorde hersens die mogelijkheid niet eens opkomt.

Volhouden in het werk dus. Want het verteren van Nexus’ afwezigheid gaat zo langzaam als groeien… Tergend langzaam.  Zijn oneindige laatste waarheid constant op de achtergrond, luidkeels in de stilte van de eerste lentezon.

Terzelfdertijd blijkt de dood hier een obstakel te zijn in een lange rij van obstakels. Vele schaduwen lijken mijn mens en ons jongmensen en beesten van dit territorium weg te drijven, de duwen… steeds ruwer en steeds agressiever. Geen hond die dit snapt. Soit.

Ik ben niet Nexus. Ik moet niks. Ik durf volmondig neen zeggen. Laat me ongemoeid als ik er geen zin in heb. Er is warmte binnenin en er komt warmte van buiten.

Doodstil

Beste lezer,

Alles jullie dit lezen ben ik er niet meer. Ik heb enkele dagen geleden de grote oversteek gemaakt, de dodenbrug over.

Ik schrijf jullie een laatste brief op de laatste dag van mijn leven. Een korte brief omdat ik erg ziek ben en nog maar enkele uren te leven heb. Graag was ik het domein opgestapt om diep onder de grond rustig te verdwijnen, alleen, wel te verstaan, zonder alle geladenheid rond mij, zonder alle verdrietjes met die hier met hun lichtblauwe vleugels en zware lijven beginnen rond te vliegen. Straks zijn die met zo veel, dat hun trieste gefladder een gloed wordt over het domein en dat hun gefladder aan onstuimigheid doet denken die moed oproept mij los te laten en verder te gaan.

Maar het lijf is verteerd van wonden en het is op.  Zo erbarmelijk ben ik er aan toe dat ik niet meer kan eten en erbarmelijk zijn ze er aan toe, mijn mens en Titus.

Mijn leven was vol en goed… Ik kreeg sturing en wist waar ik aan toe was; kreeg duidelijke taken, ik mocht jongmensen bijstaan, jagen, een pup opvoeden, knuffelen, met konijnen rondhossen, troosten, de show stelen, piekedieven, in een film meespelen, leermeester zijn, bemiddelaar, heler…

Maar ’s avonds, als alles weer rustig was geworden, kwam ik samen met Titus thuis, tussen de bomen, in de beek en onder de aarde; en daar onder de grond, in het donker speelde zich mijn, onze echte wereld af, los van de mensen, omringd door de geur van aarde en rottende planten werd mijn ziel gelukkig.

Een zaak van levensgeur

Beste lezer,

Leeg is de wereld, op de niet zo zuinige stukjes geurloze stress na omdat het leven nu eenmaal niet om te lachen is.

Steeds meer jong mensen komen in deze modus in ons gezamenlijk territorium. Versteend en leeg is dan het verlangen om te ervaren, nadat de wereld hierbuiten hen blijkbaar heeft misbegrepen, overbevraagd of overprikkeld.

En toch ontwaakt in deze steen iets … En wel verlangen om te vallen. Maar als zo’n jongen dan – bij wijze van spreken op de grond ligt, wil de steen nog verder vallen. Dat kan niet, behalve natuurlijk als de grond zich opent en zo’n jongere in de grond wil verdwijnen. Zo’n jongen hoeft je niks meer te vertellen.

Wanneer ik zo’n steen voel, en de blik in mijn mens’ ogen zie, weet ik dat dit een waarschuwing is. De beklemming die zich om het hart heeft gelegd, moet nu op een vreemde manier eerst gekoesterd worden en aan dit verlangen moet ik dan uitzonderlijk voldoen.

De vergankelijkheid van vrijheid

Beste lezer ,

We komen altijd en onder alle omstandigheden toch wel een portie vrijheid te kort, leek de boodschap te zijn van de kat Remus toen hij tijdens een stormnacht verplicht werd binnen te blijven nadat hij dagen de hort was opgeweest.

Ik zelf wil het probleem van vrijheid ook al een tijd gaarne ter sprake brengen, te meer daar we er de laatste tijd erg veel van verliezen. De vroegere feestje in de taluds, die Titus en ik in volle victorie konden vieren, lijken stilaan tot het verleden te behoren. Dat is het resultaat van onberekenbare beslissingen die de mens maakt, waarbij we – met alles wat daar nog van onafgewerkte zaken op ons wacht, voor gek blijven staan wachten op het moment van ’toestemming’. Geen hond die begrijpt waarom dergelijke hoogtepunten van feestvreugde ons plotseling ontzegd worden. De vrijheid blijkt eens te meer vergankelijk.

De niet zo geheimzinnige drang om onze jachtinstincten levendig te houden, zal me misschien één dezer dagen toch weer te pakken krijgen zodat ik verplicht zal zijn, onverhoeds, en zonder toestemming stiekem alleen op avontuur te gaan.

Waarom de mens alle vrijheid krijgt en wij onder het juk van hun regels moeten leven, is een vraag die bij Titus en mijzelf steeds meer opborrelt, ook nu we zien dat onze huisgenoot, de kater Remus zich van al dat juk geen ene moer aantrekt. Zelf rept hij over vrijheid geen woord. Hij neemt ze gewoon. Met zijn voltallig overlevingsarsenaal en een belachelijk belletje aan zijn nek banjert hij dan rond alsof hij een overvolle agenda naholt.

Een geval op zichzelf

Beste lezer,

We hebben Jack nog nooit met een halsband of leiband gezien. Het wit vuilige kleine buurhondje toont voor geen levend wezen respect. Enige notie lijkt hij te nemen van de gigantische tractor van zijn baas waar hij met ware doodverachting aan bengelt als het gevaarte zich voortbeweegt.  Dat maakt indruk. Jack maakt duidelijk deel uit van het dorp en ieder die hem ziet, gaat respectvol opzij. Zelf gaat hij – principieel nooit opzij. Een eigenzinnig geval op zichzelf dat zich hier ieder dag bij zonsondergang ongevraagd komt binnen wurmen.

Een eenzame avondwandelaar, die ziet wat er uit de dag tevoorschijn is gekomen en hoe alles in het tanende licht langzaam vergrijst. Hij lijkt altijd somber, want kijkend naar de mensen en hun gedoe neemt hij duidelijk aan dat mensen een huidziekte van de aarde zijn en niets meer.  En dat het einde van die ziekte in zicht is, omdat de aarde eraan te gronde gaat, zodat de ziekte moet zien over te slaan op een andere landingsbaan om zich in stand te houden.

Hij is bekend met alle honden en mensen uit de wijde omgeving. Hij weet dat alles wat daar leeft wel eens kijkt naar elkaar, maar niet om gevolgtrekkingen te maken. Misschien zijn er wel schepseltjes die azen op het stoffelijk overschot van zijn prooien en onder hen leven misschien ook wel madegezinden, zoals onze ongenode huisgenoot, de kater Remus, één van de weinigen die geen respect wenst te betonen aan Jack.

In zijn dooie eentje werkt hij licht vermoeid zijn vaste bezoeken in de buurt af.

Waarom heeft hij er zo’n behoefte aan om iedereen te zien, vraag ik me af.

Eén van de jongmensen die hem ziet leunen tegen de omheining vermoedt dat Jack hopeloos eenzaam moet zijn en dat hij zijn verlangen naar een vriend verpest door zo afstandelijk te doen. Hij heeft een punt.

Jack komt, plast en staart en plast en staart, de vrijbuiter en lacht duidelijk met ons ‘brave honden’. Het voelt altijd lullig om tegenover hem te staan.

Alleen dus, altijd alleen.

Onze belangstelling voor hem betekent eigenlijk dat hij nu niet zo veel langer alleen wil blijven, denk ik.  Misschien is zijn queeste het gevolg van een hopeloos verlangen naar goed ruikende vriendschap, warm, geurend, ja zwaar beneveld van geuren die je tegelijkertijd omhoog stoten van verrukking en neertrekken in diepe nieuwsgierigheid. En in zijn wereld, waarin hij zichzelf graag met eigen ogen ziet rennen, is het voor hem misschien net alsof je met tweeën bent.

Ieder is zichzelf het naast

Beste lezer,

Het is niet bevredigend. Dat dacht ik toen een zwarte labrador Abby met zijn baasje ( met even zwarte blik ) zelfgenoegzaam alle ruimte, speeltjes en stokken innam die in de onmiddellijke omgeving van de jongmensen en honden te vinden waren.

‘Schraapzucht’, merkte Titus schamper op en met deze opmerking was de duo-formule, baas – hond tot een bezwering geworden en had men verder rustig kunnen zwijgen ware het niet dat het duo alle lucht uit de ruimte leek te zuigen.

Het uitputtende staren van de hond die klaar leek alles en iedereen aan te vallen, die hem zijn stuf:  – stokjes, lapjes, hapjes… – wou afnemen, was vermoeiend voor ons honden, maar ook voor de aanwezige jongmensen, maar niemand wist goed hoe hij weg kon komen en dus bleef iedereen onbeweeglijk zitten. Mijn mens begon dit duidelijk een nijpende toestand te vinden, dus ze maakte er een eind aan.

‘Doet uw hond weleens aan sport?’ vroeg zij aan de donkere mens.

Vermits dit meestal het sein was voor een agilility competitie met een hond die waarschijnlijk toch ging verliezen, hielden wij dit al jaren voor een zeer geestige en ondeugende vraag. De vraag droeg het kenmerk van onuitvoerbaarheid met zich mee – wat mij betreft.

‘Hij wandelt veel’ stamelde de mens die duidelijk verveeld zat met de vraag.

Is het goed als hij vandaag eens sport, samen met de andere honden?

Abby’s mens keek onzeker. Haar blik dwaalde bezorgd af naar haar hondje dat een vreemd soort kruiperige vriendelijkheid toonde bij haar en duidelijk ieder moment bereid was haar te likken.

Abby voelde dat zijn leven op punt stond te veranderen toen hij naar onze tribune werd geleid om zijn beurt af te wachten voor zijn eerste sportprestatie. Het was de verdienste van één van de jongmensen om Abby eventjes af te leiden van zijn mens-obsessie en zijn ‘stuf’ dat nu onbewaakt was achtergebleven, klaar voor een andere hond om deze te inspecteren.

Abby voelde het enthousiasme van de andere honden en begon van gegrepenheid te kwijlen.

Toen het zijn beurt was en hij samen met Titus het parcours mocht lopen trachtte hij in zijn gevoel van feestvreugde zo hard mogelijk tegen Titus aan te botsen. En toen nog eens en weer een keer opnieuw, maar dit keer heel erg stevig, zodat hij midden op Titus’ buik botste en beiden een erg raar geluid maakten. Er kon geen twijfel bestaan, Abby probeerde te spelen. Titus slikte de frustratie weg en zette zich schrap voor een volgende aanval. Abby kwam nu aanhollen met de woeste allure van een hond die de hele santekraam eens in elkaar zal donderen en dan, als hun haren elkaar raakten, tuimelde Titus over kop, terwijl Abby als een bal wegsprong. Dit alles leek op een vreemde manier heerlijk en de jong mensen zaten ademloos toe te kijken. Maar plots :