Een mens als huisdier

Beste lezer,

Het hondje dat besloten had een mens als huisdier te nemen heette Maxime.

Het schepseltje was klein en zwartig met wilde stugge krulletjes en een licht belachelijk snorretje.

Maxime lag steeds loerend, vol halve gedachten te hijgen terwijl hij zijn baas strak bleef aankijken alsof zij er elk moment van door kon gaan. Maxime kwispelde enkel als er een gegronde reden voor was; een reden die altijd verbonden was met zijn mens. Daarnaast beet Maxime naar alles en iedereen die nog maar naar zijn baasje keek. Hij beet in kuiten, enkels, handen of waar hij maar dacht aan te kunnen kluiven. Omwille van deze laatste gewoonte moest hij bij ons een korfje om zijn bek, zodat hij hier niemand kon gaan kluiven en net om die reden was hij bij ons in regel slecht gezind. Voor Maxime kon iedereen – behalve zijn baasje – verrekken.

‘Dat beest heeft zijn mens als huisdier genomen’, merkte Titus schamper op.

In deze toestand van constante waakzaamheid sliep Maxime zelden. Hij leek geen sociaal leven te ambiëren, geen toekomst of verleden te kennen, alleen het hier-en-nu met zijn baasje dat zich enigszins leek te generen over de situatie.

Volstrekt constructief was hun relatie trouwens ook niet vonden de jongmensen van die dag, want in weerwil van alle ferme duidelijkheid en doortastendheid die ze aan de dag legden om het beest af te leiden, bleef Maxime grommen naar elkeen die hem van zijn waakzaamheid t.o.v. zijn baas trachtte af te leiden.

Het baasje zelf bleef het schepseltje adorerend aankijken, hetgeen het vermoeden bevestigde dat ze wel degelijk zijn huisdier was geworden.

Op de één of andere manier maakte dit beest brei van ons zorgvuldig opgebouwde roedel gewoontes.

Zelfgenoegzaam lapje

Beste lezer,

Zou men het schaap Jane vragen van wie de grond is waarop ze graast, ze zou –  mocht ze al de kans krijgen om te antwoorden – onmiddellijk reageren met ‘van wie er op een deftige manier mee bezig is’. Wie deftig bezig is met zijn landje kan nauwelijks nog bezwaren hebben die verbonden zijn aan het bestaan.

Bij mensen lijkt het er anders aan toe te gaan. Een land lapje komt niet noodzakelijk toe aan wie er deftig gebruik van maakt. Mensen zijn vaak knorrig en verongelijkt tegenover het lapje. Het is net of ze zich benadeeld voelen en ze helemaal niet de plaats ingenomen hebben die hen toekomt.

Er zijn planten en bomen genoeg, aan de zon mankeert niks en de wind gaat niet ruw tekeer en toch hebben ze iets in hun gemenelijk voorkomen dat te denken geeft. Ze snellen over het landje, steeds op weg naar iets dringends, dat ze op het oog hebben en laten dan alles weer achter zich, alsof het land stinkt. En verder hollen ze en laten iets dringends voor wat het is en hup, ze zijn alweer op weg – over het landje – naar iets anders waar ze mogelijks weer even ongedurig toeven, wee van de onrust.

De grond onder onze poten is ons eigenste maatje, alsof het ons eigen vlees en bloed was. Voor de mens lijkt het enkel datgene onder dat zich onder de voeten beweegt.

De aarde ligt daar wel en de hemel staat er inderdaad boven, maar geen van tweeën voldoen ze om de mens te laten stilstaan. Wat er dan wel voor nodig is, weet ik niet; maar dit niet.

In de natuur lijkt de mens verkeerd te zijn binnen gegaan zonder te zien hoe ze dat kunnen herstellen, of hoe ze daarna wel goed terecht kunnen komen. Ik denk dat dat hun ellende is.

Jane, het schaap, houdt haar mening over de aarde verder voor zichzelf. We weten inmiddels wel hoe schapen in het leven staan.

Slikvat

Beste lezer,

Het doet er niet toe wat het is en hoe het zo zurig en giftig is geworden. Het geeft niet hoe lang het er al zit te verzuren van buiten naar binnen en hoe erg het op de maag is gaan liggen. Het maakt niet uit of het glad is, obstakels heeft of veren. Je slikt het in en en zinkt er dan mee. Het is naar binnen gegleden en nu is het binnen.

Binnen.

De zuchtende, steunende en bibberende gedachten die waren ingeslikt bij een jongmens waren niet nieuw. De jongen werd er erg moe van, schichtig ook en erg slapjes. Vervelend en vermoeiend was dit ingedikt sliksel voor hem.

Waar gaat al dat sliksel naartoe vroegen Titus en ik ons af, nadat het vakkundig naar binnen is gewerkt. Volgens Titus hebben mensen een sliksel-vat, dat zich ergens diep binnen ter hoogte van de buik zou bevinden. En elke storende gedachte, kan dan als een soort afscheid van de pijnlijke realiteit in het vat verdwijnen. Eenmaal behept met zo’n vat, loopt zo’n mens dan met een schaduw rond zich rond. Hij loert en wordt schichtig, alsof elke mens en elk beest misschien toch de inhoud van het vat kan ontwaren, alsof de schaduwen net niet genoeg verbergen.

De ranzigheid ontzegd

Beste lezer,

Het is ondenkbaar dat een mens genoegzaam in een moddervijver zou duiken met de niet te weerstane drang om tot in de laatste vezels van zijn naakte lijf ondergedompeld te worden in een rommelig gedrang van smurrie dat als een verdommenis aan hem wil gaan kleven. uit levensvreugde en nergens anders uit.

Honden doen dat wel en om maar eens te beginnen: Een behoorlijk stuk van ons levensgeluk is afkomstig van de omstandigheid dat te doen, gewoon omdat het kan. Vandaag een poging dus om de noodzaak van een dergelijke levensvreugde te duiden voor de mens die dit soort vreugde niet wenst te kennen.

Dit soort gedompel is niet teer en het is niet fijntjes. Het is zalig verschaald en gortig.

En als men dan zo lekker bezig is, raakt men stilaan zo bedwelmd dat men helemaal niet meer in staat is om wat dan ook op te merken, zelfs geen mens.

Wij bewegen dan van binnen en van buiten met alles wat diep in de modder huist. Ik zeg dat er nadrukkelijk bij omdat de mens blijkbaar geen snaren heeft die gaan bewegen met alles wat in de modder beweegt, aldus verstoken van zo’n diep genot.

Een dergelijk onderhoud van lijf en ziel is bij mensen niet verordonneerd. Bij honden is het dat wel!

Het denken niet langer verdekt opgesteld

Beste lezer,

Mensen besloten hier afgelopen week ergens van af te zien. Men kan altijd ergens van afzien. Het is soms zelfs wijs, als het er niet toe doet iets te gaan voelen.

Dat vraagt verduidelijking:

Enkele dagen geleden ontdekten enkele jongmensen een bres in de veilige en vertrouwde muren rond het domein. Eigenlijk was het meer dan een bres, het was een groot gapend gat dat snel was dicht gemaakt met enkele zeilen en waaronder grote holen gaapten die weer uitkwamen in een diepe put waar mensen en dieren konden invallen en verdwijnen.

De jongmensen en de honden stonden stil naar het gat te staren. Eén en ander heeft met veiligheid te maken. Als niemand kan in gaten vallen of kwijt kan raken is alles veilig en kan het regeltje van 3 van kracht worden:

Ook dat vraagt verduidelijking:

  • Wens je leiderschap, dan heb je respect nodig
  • Respect krijg je, maar als je veiligheid, rust en stabiliteit brengt
  • In ruil krijg je dan mogelijks respect dat je elke dag opnieuw zal moeten verdienen

Een aanbod boordevol grof weggeschrokt leven.

Liefste mens,

Ik vond mijn mens en Titus maar wat aanmodderen, toen hier laatste een bibberig mensje-in-nood door het poortje schuifelde.

Ze kwam voor het eerst en alles moet erg spannend voor haar zijn geweest want ze bibberde van binnen zowel als van buiten en loerde naar haar moeders schouder alsof daar steun was uit te halen. Ze bleek op onverklaarbare wijze in staat van alarm en was zenuwachtig zodat ze erg wankel voortbewoog en af en toe nerveus lachte.

Titus moest bij zijn kennismaking weer eens worden gekalmeerd zodat hij het arme kind niet verder zou bruskeren, een aanmaning die hij ernstig nam en het meisje liet zich de aangelijnde Titus overhandigen. Zijn vrolijk gehuppel bleek hier, als een lachwekkende vanzelfsprekendheid te werken. Het meisje kon nu wat rustiger worden al was ze erg snel weer onthutst van een verzameling veertjes op de grond waardoor ze achterdochtig en angstig werd; ook zo van de vogels die haar met – wief, wief, wief – van de vleugelpunten deden opschrikken, en die – zo zei ze – enge geluiden maakten. Elke boom en elk geluid leken voor haar een voorbode van gevaar.

Iedereen vertrok nu voor een korte wandeling op het domein terwijl ik op een geniaal plan kauwde.

Na herhaaldelijke zure opmerkingen over mijn behaagziekelijke natuur de laatste weken, besloot ik met mijn ingenieuze plan mijn naam te zuiveren; alle roddels te ontkrachten om zo, dit huiveringwekkende wezen op een andere dan de gebruikelijke lijfelijke manier te helpen.

Overtuigend glinsterden zijn tanden evenmin.

Beste lezer,

Stoute, maar vooral afwezige luchtballonnen denderden laatst weer maar eens als een onafgebroken stroom aan dramatische invallen in de kop van Titus met belachelijke paniekaanvallen tot gevolg.

Ik probeerde hem duidelijk te maken dat een conflict in de kop, zonder bestaande dreiging, altijd energieverlies betekent, maar hij zei dat het sterker was dan hemzelf.

Mijn luchtballon-argumenten raakten stilaan uitgeput toen afgelopen week plots een verrassende geval plaats vond die mijn betoog kracht bij kon zetten.

Bij tijden hebben we hier een jong mens die zichzelf kan opfokken als redder, slachtoffer of aanklager en dat zo vakkundig snel kan doen dat hij vervolgens zichzelf helemaal verliest in een hysterisch drama dat steevast eindigt met dezelfde ‘het is sterker dan mezelf’.

Zo’n dramapartij deed zich hier voor op de parking, aan de straat (een dergelijke toestand is niet toegestaan binnen onze muren) waarbij het jongmens zichzelf en de anderen plots heel scherp in de gaten houdt en als iemand dan iets zegt dat hem ontstemt, draaft hij plots luid brullend weg achtervolgd door zijn eigen aandrang om ‘fuck you!’ te roepen.

Het ingekookte leven

Beste lezer,

Laatst, met de hitte gingen we met alle honden en mensen uit, om te zwemmen op een propere weide met een propere vijver, een propere ervaring dus die ons – bij aanvang – enigszins benauwde maar, goed. Een feestje dus, de beest loslaten, zwemmen en bokkensprongen maken met alle honden en jongmensen. Allemaal behalve eentje.

Een zomerherinnering :

We hebben bij ons een jong meisjes-mens die erg op de rand van het bestaan leeft en besluiteloos is omtrent het doel ervan. Ze is erg groot, erg zwaar en erg traag. Ze lijkt ons en ons feestje niet op te merken en het lijkt haar als een groot geluk te overvallen dat ze in de schaduw van de enige boom én van het leven kan blijven zitten aan de rand van de zwemvijver. Af en toe siddert ze als haar adem lijkt te stokken.

Ik kijk haar aandachtig aan.

Ze denkt en ze denkt… Ze denkt met de uiteinden van haar lijf van de ene hand tot de andere. Alles daartussen denkt en bij al dat denken valt het lijf dan – nog nawiegend – stil.

Ze laat zoiets gaarne voortduren want het is blijkbaar heerlijk. In haar hoofd gaat alles zeer ongemerkt, maar overdadig toe. Zij is onmiskenbaar bij zichzelf beland in dit denken en merkt het water, de vijver en de zon niet op. De slotsom is een versuffing die haar leven heeft ingekookt als een dikke brij.

Af en toe komt uit haar mond een heerlijke aanvulling en murmelt ze iets. Die aanvullingen zijn – denk ik –  van aangename aard want ze glimlacht en heeft de ogen toe. Maar hoewel er geen bedreiging is te bespeuren, heeft ze toch haar nagels in de handen gedrukt en knijpt ze zichzelf vast.

Als ik haar samen met de andere honden nat kom schudden, kijkt ze ons geïrriteerd aan. Haar roerloosheid is verstoord.

Dodelijk proper

Beste lezer,

Nu eventjes serieus.

Ieder weldenkend beest weet dat hij de poten moet nemen als een zelfvoldaan mens de woorden uitspreekt; ’t Zal proper zijn’, of erger nog ‘Nu zal hij proper zijn’, waarbij de hartslag van de mens duidelijk versnelt en de uitdrukking in de ogen licht wazig wordt. Alle zorgvuldig samengestelde geurende hebbedingetjes worden bij elkaar geveegd zodat, als je de ruimte besnuffelt die je toch goed hebt gekend, het lijkt of alles is vernietigd, schaamteloos weggenomen.

Dat is vervelend voor elk, bij de mens levend beest, maar meestal niet dramatisch.

Tot enkele dagen geleden de zin werd uitgesproken hier door enkele mensen die zich als roedelleiders van de omgeving leken te gedragen en de beruchte zin uitspraken terwijl ze vergenoegd in de verte tuurden. Onheilspellend voelde het aan en dus waren we de ganse dag op onze hoede, maar het onheil geschiedde pas na de volgende zonsopgang.

Ze hadden het weer mee, de slopers die hier rond het domein landden die dag en de vele dagen daarna met reuze grijpmachines alles proper begonnen te maken. Ze bewogen zich door het groen in een sfeer van vreemde glorie. Geen veegborstels, maar verdrijvers van alle groen en leven. Alles wat in de weg stond, liep of vloog, werd verwijderd. Over proper discussieert de mens niet.

Wie poten heeft, is – in een dergelijke situatie – bij de twijfelachtige gelukkigen. Wie wortels heeft kan niet anders dan het noodlot te ondergaan. Dieren en planten gaven en geven noodgedwongen hun jarenlange geborgenheid prijs.

Inmiddels maakt het vele leven nu plaats voor zandbergjes (???? ) en paadjes waarop de mens die erop zou gaan lopen ook proper kan blijven.

Voorgoed ontluisterd

Uitgeruste lezer,

Met de zomer, zijn veel plensbuien en de zwoele temperaturen komen, voor ons honden, steeds regelmatiger kwaaltjes en gevoeligheden waar je als beest dan je ding mee doet.

Maar als je mens dat kwaaltje, met die welbepaalde schuine blik aankijkt, weet je als hond dat het einde van de rust en de waardigheid nabij is.

Het drama begint met ‘Laat es kijken’, daarna een bezorgde blik, rusteloos rondkijken naar zaken die mijn waardigheid zullen gaan aantasten, hetzij door het binnenbrengen van ongewenste entiteiten, lees vieze brokken, het zij door ongewilde intimiteiten waarbij je – al dan niet via gruwel dingetjes – wordt benaderd en stukken vacht kwijt speelt – Een reële bedreiging sinds mijn mens vachten draait op een ronddraaiend wiel en hier dus geen beest zijn vacht nog zeker is.

Ook al weet ik dat het me niet gaat lukken, toch probeer ik me zo snel mogelijk uit de voeten te maken en dring ik naar de deur. Vervolgens een klassiek scenario:

Ik wacht af of ze me vieze brokjes willen laten slikken of dat ze – erger nog – me zullen gaan onteren door vacht weg te nemen. Ik zeg u; Het is tegennatuurlijk om op een dergelijke manier een ander levend wezen te benaderen.

Hoe dan ook is het oorlog – ééntje die ik zelf niet ben begonnen! – De demonen zijn ontketend.

Een verlegen jong mens zit er rusteloos naar te kijken tot hij gevraagd wordt te helpen.